Rab Carrington was eerder eigenaar van het bedrijf dat zijn voornaam nog steeds draagt. Lees hier over de bekende oprichter en fanatieke klimmer.
Door Roanne van Voorst
Hij is allang geen eigenaar meer van het bedrijf dat zijn voornaam draagt, maar dat betekent niet dat hij nu tijd te over heeft voor een interview. Rab Carrington (1947, Schotland) heeft het druk met zijn kleinkinderen, met dingen opknappen aan het huis, maar vooral met sportklimmen.
Tien jaar geleden klom hij voor het eerst een 8a; hij was toen bijna 60. Nu, zeventig jaar oud, klimt hij zo vaak als hij zin heeft en klimmaatjes kan vinden – en dat is vaak. Bij slecht weer wordt er binnen getraind, in een klimhal. En dat is ook vaak, want Rab woont in regenachtig Groot-Brittannië. ‘Dan is een hal wel zo comfortabel’, vindt hij. Maar dan wel alleen om erin te klimmen, want gewichtheffen of andere vormen van trainen, dat is niks voor hem. Nooit geweest ook. “Mezelf optrekken heb ik nooit gekund en op een campusboard kom ik alleen omhoog, als ik extra steun heb door mijn voeten op de onderste sporten te laten staan.”
Een bulderende lach: “Wat maakt het ook uit, ik ben al oud”, zegt hij met een dik Schots accent, “ik heb niet meer de ambitie om iets hards of spannends te klimmen, ik maak me alleen nog maar zorgen over mijn aankomende aftakeling.” Dat is natuurlijk niet erg geloofwaardig, voor iemand die op relatief late leeftijd zijn hardste route ooit klom. Gegiechel: “Dat was wel mooi, ja”.
Het feit dat hij zo laat piekte in zijn sportklim carrière, komt vooral doordat hij zich gedurende zijn jongere jaren vooral toelegde op alpinisme. “In de jaren zeventig was je geen rots- of sportklimmer, je was bergbeklimmer. Ik was voor het klimmen vanuit Schotland naar Sheffield verhuisd, in Groot-Brittannië. In de klimscene waarin ik zat, was het gewoon om in de winter te ijsklimmen en in andere seizoenen naar de Alpen, de Himalaya of Zuid-Amerika te trekken om daar bergen te beklimmen.”
Hij klom jarenlang met legendarische klimmers als Alan Rouse – de eerste Britse klimmer die ooit de top van de K2 zou bereiken, maar stierf tijdens de afdaling, in 1986, en Martin Boyson. Rab en zijn maatjes klommen, onder andere, de Travesía Cresta Sur in Patagonië, ‘The Pin’ in Schotland, de Rébuffat-Terray in de Aiguille des Pélerins, Cramming in Yosemite, en de 7710-meter hoge Jannu in Nepal. “Met geboorde haken in rotswanden hadden wij in die tijd niks te maken, die kwam je alleen weleens tegen als je met je vrouw op vakantie was in Frankrijk.” Weer die bulderlach. “Wist ik toen veel dat dat sportklimmen dus ook best leuk is!”
Hij was slim, studeerde wiskunde, maar de studie leed te veel onder zijn klimsport. En, misschien, ook wel een beetje onder zijn drankgebruik. Want tussen de beklimmingen door, en tijdens het wachten op goed klimweer, werd er vooral veel gefeest door de Sheffieldse klimmers. Er gaat een verhaal over de keer dat Rab en zijn klimmaatjes in de Alpen een appartement deelden, vanuit waar ze zich ‘voorbereidden’ op de beklimming met drank. Heel veel drank. Dat verhaal klopt, zegt Rab. Droogjes: “We waren nogal wild. Je kunt je voorstellen dat we aan het eind van dat seizoen onze borg voor het appartement niet terugkregen.”
Opmerkelijk genoeg leidde juist zijn voorliefde voor het feesten hem uiteindelijk naar een succesvolle zakencarrière. Toen Rab in 1973 samen met Al Rouse naar Patagonië afreisde voor een klimtrip, moesten ze wekenlang gedwongen op hun spullen wachten. Die waren niet in Buenos Aires aangekomen, omdat er in Liverpool gestaakt werd door het havenpersoneel. En dus werd er maar weer gedronken. “Heel, heel veel”, zegt hij ernstig. “En tijdens het uitgaan ontmoette ik een Argentijn die slaapzakken maakte en verkocht. Ik had toch niks te doen behalve dronken zijn, dus ik besloot hem te gaan helpen. Van hem leerde ik de beginselen van het vak.”
Een aantal jaren later besloot Rab zijn eigen slaapzakken te gaan maken en verkopen, vanuit Groot-Brittannië. Zijn dochter Liz was net geboren, Sue en hij hadden geld nodig. “Ik kon twee dingen in het leven, erg goed: klimmen en slaapzakken maken. Verder kon ik eigenlijk niks, had ik nergens diploma’s voor, of ervaring in. Maar het verkopen van goede slaapzakken ging me makkelijk af, want ik wist uit eigen ervaring wat je nodig hebt als je buiten of in een tentje slaapt. En omdat ik in Groot-Brittannië een bekende klimmer was, wilden de eigenaars van klim-en buitensportwinkels best spullen met mijn naam eraan verbonden, kopen. Al die eigenaars waren ook klimmers, we kenden elkaar allemaal, ik kon gewoon bij ze binnen lopen.”
In die eerste jaren werkte hij overdag op een bouwplaats, en naaide hij ‘s avonds slaapzakken. Zijn vrouw Sue deed de administratie. “Zij is ontzettend belangrijk geweest voor het bedrijf. Aan mij moest je dat soort taken niet overlaten, maar Sue was er steengoed in – berekenen wat we konden uitgeven aan materialen, berekenen wat onze winst zou zijn.”
Het bedrijf zou uitgroeien tot een van de grootste outdoor-merken van Groot-Brittannië. Rab moest al snel stoppen met constructiewerk en zich fulltime op zijn bedrijf richten. Er kwam een fabriek, in Sheffield, en er werden mensen aangenomen om hem en Sue te helpen. “Maar ik huurde geen vrienden in, want mijn vrienden wilden in die tijd alleen maar klimmen, daar had ik niks aan.”
Rab Equipment begon naast slaapzakken, nu ook jassen te verkopen, en later rugzakken. “Ik had geen idee hoe dat moest”, blikt hij nu terug, “zakenman zijn. Maar het ging enorm goed. Misschien verbazingwekkend, maar soms denk ik ook weleens dat we met zijn allen te ingewikkeld nadenken over ondernemen. Om een succesvol bedrijf te runnen moet je goed met mensen overweg kunnen, en een goed product hebben. Aan die twee voorwaarden voldeed ik.”
Hij bleef klimmen, maar stopte met de alpine tochten. “In mijn jongere jaren had ik me altijd onoverwinnelijk gevoeld, onverwoestbaar. Ik was op genoeg begrafenissen van verongelukte klimmers geweest en in die zin dus echt niet naïef, maar toch kwam het me jarenlang voor alsof mij niks kon gebeuren.”
Dat gevoel veranderde toen hij zijn dochter Liz kreeg. “Ik maakte de laatste, gevaarlijke tocht toen zij nog geen twee jaar klein was – dat was de Latok. Daarna wilde ik niet meer. Te eng, te veel risico. Ik voelde me verantwoordelijk, voor Liz en voor mijn vrouw. Ik wilde mijn bedrijf runnen, ons inkomen verzorgen. En vooral niet doodgaan.”
En dus kwam het sportklimmen in beeld. “Ik deed het met een maatje die bijna net zo oud is als ik. Een maand ouder, zelfs. We hadden al veel vaker samen geklommen, in de bergen, maar het redpointen van sportklimroutes was nieuw voor ons.” Redpointen betekent in klimmersjargon dat je een route uitklimt, nadat je hem eerder een of meerdere keren geoefend hebt. “We begonnen voorzichtig, probeerden eens een 7a, en toen een 7a+, en we merkten dat we heel snel vooruitgingen. Elke keer lukte er weer iets, hadden we een hardere graad geklommen, of een nieuwe beweging uitgewerkt!” Hij klinkt er zelf verrast door.
Na een klimdag in de herfst, onderweg in de auto vanaf de klimsector naar Sheffield, vroeg hij het eerst maar eens aan Steve McClure - een van de beste sportklimmers van Groot-Brittannië, die in de buurt had geklommen en met hem mee terugreed. “Wat denk jij, Steve, zou ik volgend jaar een 8a kunnen klimmen?” Het droog-Britse antwoord van McClure: “Ik zou niet weten waarom niet.”
Aha, dacht Rab. “Dat is interessant!” Zijn stem schiet omhoog als hij zijn gedachtegang van toen verwoordt: “Aha-aha-aha! Ik? Een 8a? A-haaaa!” Hij raakte nieuwsgierig naar zijn capaciteiten, en gemotiveerd om te kijken wat er voor hem in zat als hij wérkelijk zijn best zou doen. “In dat winterseizoen begon ik vaker in klimhallen te klimmen. Ik wilde er echt voor gaan, gaf ook het campusboard waarop ik al die goede klimmers zag trainen eens een kans. Ik kon er eerst niks van, maar toen Steve McClure me aanraadde om mijn voeten gewoon op de balkjes te houden, lukte het me zelfs om een paar bewegingen omhoog te maken.”
Het harde werk werd beloond. De volgende keer dat hij buiten klom, probeerden Rab en zijn klimpartner een 7c+. Die klommen ze zonder al te veel moeite. Daarna selecteerden ze een 8a, in klimsector Mallam: New Age Traveller. Na vijf dagen projecten – waarvan 1 dag met zulk slecht weer dat er amper geklommen kon worden - was het raak. Rab was de eerste die het lukte om de route uit te klimmen, en direct daarna lukte het zijn klimmaatje ook. “Zie je het voor je? Het was mij gelukt, en direct daarop bond mijn maatje zich in en lukte het hem ook! Het was gewoon fantastisch, we liepen naar de auto met een enorme grijns op ons gezicht.”
Of ze een biertje zijn gaan drinken om het te vieren? Gegrinnik: “Dat zou zomaar eens kunnen.”