Tamar Valkenier doorkruiste vorig jaar het Altai gebergte van Mongolië met eigen paard, kameel en hond. Afgelopen februari 2020 was ze op de Bergsportdag 2020 toen zowel Nederland als Mongolië nog Corona-vrij was. Niet lang daarna besloot ze de gok te wagen en naar Mongolië af te reizen. Lees haar verhaal.
Door Tamar Valkenier
De laatste vlucht, de laatste bus, een taxi en een paarderit brengen mij naar het laatste dorp op aarde, zo net voor je van het randje valt. In het dorpje Altaj in de gelijknamige bergen in west-Mongolië zit ik voorlopig vast. Vanaf vanavond zijn alle binnenlandse vluchten afgelast en mag niemand het dorp meer uit. Voor mij geen probleem, ik kan me geen betere plek op aarde wensen om de dreigende pandemie uit te zitten.
Ik ken deze bergen goed, ik ben er meer dan in Nederland en heb inmiddels warme contacten met een specifieke familie van adelaarjagers. We proosten de eerste avond, allen blij dat ik weer terug ben.
Ik had het aanvankelijk spannend gevonden, hartje winter, met temperaturen tot wel 40 graden onder nul. Voorbereid met wol, wol en nog meer wol voelt het echter een stuk warmer dan verwacht. Ik was even vergeten dat dit ´the land of the clear blue skies´ is. Elke dag niets dan heldere blauwe hemels met een felle winterzon. Ik moet nog oppassen dat ik niet verbrand!
Winter is voor de inwoners van Altaj het seizoen om te jagen. En als we niet afgeleid worden door wedstrijdjes boogschieten, lasso werpen en worstelen, schaatsen op de bevroren meren, rodeo rijden op de jaks en ijshockey spelen met houten stokken en bevroren koeiemest, dan ga ik met ze mee. Op mijn eigen paard, teugels in de linkerhand en zes kilo adelaar op de rechter, sluit ik me aan bij verschillende formaties imposante mannen in dikke bontjassen en rijk versierde broeken. We gaan de bergen in op zoek naar vossen, marmotten, soms een wolf, om van hun vacht warme winterkleding te maken.
Ik ben dankbaar dat ik een paard heb. De bergen zijn hier zo ruig, zo wild en zo steil dat ik zonder paard beide handen en voeten nodig zou hebben om naar boven te kunnen klauteren. En het is een hele klim, vierduizenders zijn hier niet ongewoon. Om er een beetje vaart in te houden, galloperen we flinke stukken, terwijl we ravijnen en afgronden afspeuren naar prooi.
Ik ben alert, voorzichtig, altijd op mijn hoede. Één misstap en je kan er wel eens zijn geweest. Maar het vreemde is dat ik dat heerlijk vind.
Ik ben in staat de longen uit mijn lijf te gillen als we ons een weg door de sneeuw geploeterd hebben en eindelijk de top bereiken. Dat! Dat uitzicht! Die grenzeloze wildernis! Dat is waar ik ooit voor viel en geen genoeg van kan krijgen.
Tot zover het oog kan reiken ongerepte natuur, immer besneeuwde toppen en valleien tot ver achter de horizon. Alsof wij de enige mens op aarde zijn. Onherbergzaam, ruig, wild en daarom mooi. Ik sta ervan versteld dat een landschap zo kaal, zo droog, zo leeg kan zijn, en tegelijkertijd ook zoveel warmte uit kan stralen. Elke meter heeft een eigen gezicht, een eigen kleur. Ik tuur naar de verschillende schakeringen van rekbaar rood, warm oranje, gebroken roze, soms een kolom paars, zacht alsof ze verroest zijn na eeuwen blootstelling aan de elementen.
Dunne bevroren rivieren snijden dwars door dit alles heen. Als aders die de bergen leven geven, en soms ook nemen. Bevroren in tijd en ruimte, precies zoals ik me voel, daar boven op de wereld. Ik voel me klein, piepklein in deze uitgestrektheid.
Elke dag trekken we de bergen in, steeds weer een nieuw gebied uitkammen. Vaak zijn we weg van zonsopgang tot zonsondergang. De nomaden nemen nooit eten mee, geen water, geen lucifers, navigatiemiddelen, er is geen plan B. We hebben niemand verteld waar we heen gaan of hoe lang we denken weg te blijven. Alles wat ik heb geleerd over veilig in de bergen spelen, lappen ze nietsvermoedend aan hun met hondehaar gevoerde winterlaars. Niemand lijkt zich druk te maken dat het dichtsbijzijnde degelijke ziekenhuis 1600 kilometer verderop is.
Ze denken nu eenmaal niet in risico’s en gaan lachend gaan door het leven. Ze lachen als mijn paard door het ijs zakt, ze lachen als een wolf het schaap van de buurman heeft verscheurd en zelfs vrouwlief lacht als ze met haar acht maanden zwangere buik naar buiten waggelt om de jaks te melken.
De rauwe puurheid van deze keiharde, stoere, maar ook speelse en blije mensen is benijdenswaardig. De plek waar ze wonen te mooi om in woorden te vatten. Kom maar gewoon een keer met me mee, dan kun je het zelf ervaren.