MENU

“Twee klimmers passeerden me. De kleinste, een jaar of dertig, atletisch en gespierd, een ouderwetse helm op zijn hoofd, ging voorop. Met een paar gecontroleerde bewegingen had hij mijn onneembare passage genomen. Als een slang gleed hij verder. Soepel verend van het ene been op het andere, zijn zwaartepunt steeds dicht bij de wand. De bewegingen van zijn voeten vloeiden door zijn lichaam over in zijn armen. Elke greep was zeker, zelfs als hij met een hand zocht naar een goed houvast. Nog nooit had ik iemand zo elegant zien klimmen. Een minuut of vijf duurde het, toen had hij de eerste standplaats bereikt. ‘Kan ik nakomen, Han?’ riep de ander.

Die avond zat ik voor mijn tent te lezen. Een jonge vrouw kwam op mij af en zei dingen tegen me die ik niet begreep. Toen ik haar dit duidelijk had gemaakt, zei ze ‘Je bent toch Han Timmers!’ Ik voelde me gevleid.”